Een onbewoond hoofd

Ingrid Meijering
Ter gelegenheid van het jubileumsymposium 20 jaar Alzheimer Nederland

De cijfers over mensen met Alzheimer liegen er niet om, van 256.000 mensen nu naar circa 500.000 mensen in 2040. Zo’n 70% woont thuis en wordt verzorgd door naaste familie, kennissen en buren. Het kan dus haast niet anders dan dat ik ook van dichtbij iemand met Alzheimer heb gekend. Mijn oma had Alzheimer.

Mijn oma was de allerliefste oma van de hele wereld. Dat zegt natuurlijk ieder kleinkind over zijn oma, maar de mijne was het ook echt. Oma deed alles voor ons en ze woonde ook nog eens om de hoek. Ik kan me bijvoorbeeld niet herinneren dat oma kamperen erg leuk vond, maar als op vrijdag de grote vakantie begon, stonden opa en oma ons bij school al op te wachten om er met de caravan op uit te trekken. Geestelijk was oma erg kien, lichamelijk was het wat minder. Een gehoorapparaat, een multifocale bril, nieuwe heupen, nieuwe knieën … In de familie werd ze wel Mecanodoos genoemd. Maar het was alleen lichamelijk.

Op een dag, ik herinner het mij nog goed, zat de rok van oma aan de linkerkant onder de vlekken, alsof ze in de weer was geweest met een grote pan tomatenstoep. Ik zei: ‘oma uw rok zit vol met vlekken’, ze keek me aan met een blik van ‘waar heb jij het over?!’ Ik zei nogmaals ‘oma uw rok zit vol vlekken’, ze keek naar haar rok en zei: ‘jaaaaaa, opa weer hè, die gooide de deur van de auto gewoon dicht, en hop, mijn rok ertussen’. ‘Begrijpelijk’, dacht ik, maar toen ik nog eens goed naar die rok keek, vroeg ik me toch af waarom die vlekken dan aan de bestuurderskant in haar rok zaten. Ze had niet eens een rijbewijs … Misschien was dit wel de eerste keer dat ik me echt bewust was van haar vergeetachtigheid.

Langzaamaan ging oma achteruit. Als ik bij haar was vertelde ze vaak dezelfde verhalen en in die verhalen vervulde ze in mijn beleving altijd een soort heldenrol. Ze wist, toen de drie buurkinderen weer eens om een snoepje kwamen vragen, ze moeiteloos de tuin uit te jagen. Ze wilden namelijk nadat ze al een snoepje van oma hadden gekregen, er ook nog een voor hun 15 andere broertjes en zusjes. ‘Ik ben natuurlijk niet gek hè?!’, zei ze.

Eén keer per twee weken keek ik samen met oma op woensdagavond Champions League. Niet dat ze van voetbal hield, maar dat hinderde niet, zolang er kinderen en kleinkinderen om haar heen waren, was alles goed. Op één van die voetbalavonden vertelde ze dat ze heerlijke droge worst had gekocht of ik daar wat plakjes van wilde hebben. Natuurlijk wilde ik dat. Oma verdween de keuken in om niet veel later terug te komen met een bordje met plakjes mierzoete aan elkaar klevende, mergpijp. Ik keek er verbaasd naar, lachte en at de stukjes mergpijp terwijl ik mezelf bedacht dat het heerlijke gedroogde Drentse worst was.

Naarmate de Alzheimer zich meer en meer meester van haar maakte, raakte ook het dagschema van oma drastisch in de war. Om 10 uur in de ochtend, ik was goed en wel bij haar binnen, vroeg ze mij om een glaasje. Ik wist precies wat een glaasje betekende, maar op dit tijdstip was ik er nog niet echt mee bekend. ‘Dat wordt opa vragen’ dacht ik. Hij vertelde dat dat glaasje om 10 uur in de ochtend inderdaad hetzelfde glaasje was, als het glaasje dat ze in de avond kreeg. Amaretto. Maar, zo zei hij erbij, dit glaasje vul ik voor de helft met Amaretto en voor de helft met water. Ja, anders wordt het wel wat gortig, oma vraagt meerdere keren op een ochtend om zo’n glaasje.

Ik volgde de instructies op, oma genoot. Er was maar een ding waar ik lange tijd moeite mee had en waarschijnlijk kwam dat ook doordat ik in een verzorgingshuis werkte. Het eten. Menigmaal werden de gezonde en voedzame lunch en het avondeten vervangen door alles wat makkelijker was. Ik weet nog dat ik het huis binnenkwam rond etenstijd en ik opa en oma met een grote slagroomtaart voor hun neus zag zitten. En ja, ik zag het goed. Ze hadden beide een vork in hun handen en smulden van deze taart. Als ik dan weer eens tegen opa zei: ‘oma moet wel haar vitamines binnen krijgen’, zei opa altijd ‘ach dat zit wel goed, ze eet genoeg fruit, laat haar maar genieten.’ Later dacht ik: ‘Hij heeft gewoon gelijk.’

De jaren verstreken, oma werd meer en meer hulpbehoevend. Haar bed werd in de eetkamer gezet, de hele familie leverde een bijdrage aan de zorg, maar het onvermijdelijke kwam: het verpleeghuis. Niet lang daarna, de telefoon ging, mijn moeder. Ze hoefde niets te zeggen, ik wist haar boodschap en omdat ze dat aanvoelde zei ze: ‘Anneke en Wouter kwamen uit school naar oma, Wouter was verkleed en geschminkt als een bloem, dat was omdat hij vandaag op school Pasen heeft gevierd en daar alles over de wederopstanding heeft gehoord. Nou, en moet je nu eens luisteren …

Toen hij het restaurant binnen rende was hij zo enthousiast, ik heb ik hem aan tafel gezet, een chocomelk gegeven en vertelt dat oma dood is. Weet je wat hij zei? ‘O dat geeft niets hoor, over drie dagen staat ze gewoon weer op’.

Een onbewoond hoofd. Ik heb er werkelijk geen idee van wat dat is en hoe dat is. Als ik in dit kader aan mijn oma denk, dan heb ik eigenlijk helemaal niet het gevoel dat haar hoofd onbewoond was. Ze verbloemde zaken door zich met slimmigheden overal uit te praten. Misschien hadden wij haar een halt toe moeten roepen als ze ‘s morgens al een glaasje nam en de lunch en avondeten werd vervangen voor makkelijkere en lekkerdere dingen, maar wat maakt het uit. Oma genoot van al het lekkers en ooit denken dat ze langer had geleefd als we haar gedwongen hadden een warme maaltijd en een vitaminedrankje te laten nuttigen, nee … Oma werd behandeld zoals ze zelf graag behandeld wilde worden en vooral waar ze enorm blij van werd. Daarom geloof ik dat de laatste jaren voor oma, hoe moeilijk het soms misschien voor de mensen om haar heen was, meer en meer gingen lijken op feestelijke zondagen en daar is niets mis mee. Daarom zou ik wensen: ‘laat het, laat het toch voor al deze mensen, iedere dag maar weer, ZONDAG zijn!’