‘Echte’ sprookjes
Stagiaire Joske Vis bedacht het project ‘Echte’ sprookjes. Ze interviewde 7 ouderen over een belangrijke levensgebeurtenis rond verschillende thema’s in het leven zoals geboorte, school, werk, dood etc. en schreef een sprookje over. Alle sprookjes zijn vandaar ‘echt’.
Vervolgens zijn we met de ouderen naar een lokatie gegaan die past bij het sprookje of soms zelfs de plek waar het sprookje zich afgespeeld heeft. Daar hebben we ze gefotografeerd en in de uiteindelijke foto is alleen de oudere zelf scherp en de omgeving letterlijk schilderachtig zoals in een sprookje. Er is ook een lesbrief uitgekomen van het project die hier is te downloaden.
- Jaar: 2015
- Ditje Datje: Toen we de foto in de Koninklijke Schouwburg gingen maken, kregen we een volledige rondleiding door het theater.
- Ditje Datje: De foto bij het sprookje ‘een buitengewone tocht’ is in het al 100 jaar onveranderd oorspronkelijke scheikunde lokaal in ons woon-werkpand genomen.
Sprookjes
Sprookje: ‘Roze wolken’Thema: GeboorteDoor: Joske VisHoofdpersoon: Willempje den Dulk
In een land dat werd geteisterd door woningnood en veelvuldige heftige regenbuien leefde de jongste dochter van de waterstoker. Zij was gevallen voor de charmes van de zeemanszoon uit een nederzetting aan de kust van het land. Zeven jaren waren zij verloofd voordat de trouw aan elkaar door een huwelijk bevestigd zou worden. De nood om onderdak te bekomen was namelijk zo hoog dat het niet mogelijk was voor de geliefden om eerder een gezamenlijk onderkomen te vinden. Trouwen zonder een eigen onderkomen te hebben was in die tijd geen mogelijkheid. Hoe verheugd waren zij derhalve met het aanbod van hun kerkgenootschap voor de functie als koster. Als kosters mochten zij in het huis achter de kerk wonen.
De twee geliefden verlangden hevig naar een gezin. Elke dag droomden zij van een kindje aan wie zij hun liefde zouden kunnen schenken. Echter maand na maand en jaar na jaar verstreek terwijl de gelukkige geliefden vergeefs wachtten op een zwangerschap. De waterstokersdochter werd steeds bezorgder; waarom duurde het zo lang? Ieder ander getrouwd stel in het land kreeg al snel hun eerste kind en ook een tweede volgde vlug. Er knaagde nog iets aan haar. Lies, haar vier jaar oudere zuster, verwachtte ook nog steeds geen kind ondanks dat ze was getrouwd en veel van kinderen hield.
Zes lange jaren trokken voorbij. Hun liefde verdiepte zich, maar onzeker waren zij ook. Waarom werd hun het genot van een kind onthouden? Waarom werden juist zij op de proef gesteld? De waterstokersdochter zag haar eigen leed weerspiegeld in het leven van haar oudere zuster. Het maakte haar dubbel onzeker, waarom raken wij niet in verwachting?
Toen brak de magische dag aan…
De jongste waterstokersdochter was in verwachting. Ze kon haar vreugde niet op. Dit moest ze haar echtgenoot laten weten. Ze was in de wolken en rende op haar klinkende klompen naar de kerk toe, waar hij die dag als koster zijn werkzaamheden uitvoerde. Hijgend kwam ze in de kerk aan. Ze zag haar man voor in de kerk staan bij de borden waar de liederen op stonden die de komende zondag gezongen zouden worden. Even stond ze stil… ze riep zijn naam. Haar man draaide zich om en liep naar de waterstokersdochter toe. Toen hij bij haar aangekomen was vertelde zij hem het prachtige nieuws. Hij liet prompt zijn krijt vallen, nam zijn echtgenote in zijn armen en zwierde haar in het rond. Ze konden bijna niet geloven dat ze na al die jaren nu toch hun eerste kind verwachtten. Hun geluk kon niet meer op. De waterstokersdochter hoopte dat dit nieuws haar oudere zuster zou bemoedigen.
De negen maanden die volgden leefden zij in een roes van geluk en dit werd bezegeld met de geboorte van hun prachtige dochter Antonia, de naam van haar overgrootmoeder, die ze zo lief had.
Vanaf die tijd leefden de jongste dochter van de waterstoker gelukkig samen met de zeemanszoon en natuurlijk met hun pracht van een dochter. Haar zuster bekoorde haar leven zonder kinderen.
Sprookje: ‘Een buitengewone tocht’Thema: SchoolDoor: Joske VisHoofdpersoon: Henk Jan Habermehl
Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat, altijd maar weer was de kleine jongen van de timmerman op avontuur. Samen met zijn familie woonde hij in een klein dorp, dat zich rond de grote rivier had gevestigd, waardoor er veel bedrijvigheid in de omgeving was. Zowel via water als via land werd er gehandeld. Dit bood de kleine jongen elke dag weer de mogelijkheid tot nieuwe avonturen. Maar zoals alle jonge jongens moest op een dag ook de timmermanszoon naar school.
De jongen trok de strik van zijn veter strak en hop… daar sloeg de zware houten deur achter zijn kont dicht. Zijn moeder probeerde hem nog iets na te roepen, maar het was te laat… de jongen rende al zo vlug als zijn kleine benen hem konden dragen over de stoep naar een van de buurjongens.
Eindelijk mocht hij ‘alleen’ naar school. Alleen – met alle andere kinderen uit de buurt wel te verstaan – liepen ze in een sliert over de brede voetpaden.
Zo vertrok hij, met alle andere kinderen van de straat dus, naar school. Of beter gezegd: naar hun scholen. Op den duur splitste hun routes zich op, afhankelijk van hun geloof. Moeder had het hem uitgelegd: als kind mocht je spelen met wie je wilde, maar wel ging je allemaal naar een andere kerk en een andere school toe. Want eenieder had een ander geloof, en dat was iets wat hij zou begrijpen als hij groter werd. Groot worden? Zo ver was de kleine jongen nog niet.
‘Geweldig’, dacht hij bij zichzelf toen hij naar de slagerij keek en zag dat deze bevoorraad werd van ijs. De ijswerker stak zijn pikhaak in een enorm blok ijs en tilde dit zware blok met grote krachtsinspanning naar binnen. De kleine jongen tikte zijn buurjongen aan. Ondeugend keken ze elkaar aan… renden snel naar de wagen van de man… en pikten een stukje ijs dat zojuist van het grote blok was afgesplinterd. Ze staken het glibberige ijs in hun mond en holden gauw weer naar de sliert kinderen toe.
Vandaag was extra bijzonder… want ja, hij was ondeugend geweest. Nee, niet het stelen van het stukje ijs, véél ondeugender. Samen met een paar andere kinderen hadden ze de schroeven van de schoolbanken losgemaakt. Hun banken stonden namelijk op twee dikke latten die aan de voor en achterkant vast zaten met schroeven. Toen ze die los hadden gemaakt, konden de potloden tussen de latten gepriegeld worden. Zover waren ze de vorige schooldag gekomen…
Natuurlijk wist de jongen dat dit niet mocht en terwijl hij keek naar al hetgeen gebeurde op straat, stelde hij zich de reactie voor van de juf als zij het zou ontdekken. Zou zij de hoofdmeester -die zich als commandant van de school opstelde met zijn strikte bevelen en regels- inlichten? Of zou ze… ja wat zou ze doen? De kleine timmermansjongen voelde de spanning door zijn lijf gaan.
De kinderen liepen het schoolplein op. Het grote avontuur kon nu echt beginnen… De timmermanszoon keek links en rechts. Het was herfst…het schoolplein was bezaaid met bladeren van de kastanjebomen. Het grind van het plein lag er vol mee, en ook met de boom zijn vruchten: de prachtig glanzende kastanjes.
De hoofdmeester stond al klaar met zijn fluit, bij het horen van de fluit dienden alle leerlingen zich in keurige rijen te groeperen. Pas als alles naar zijn wens was, liet de hoofdmeester de rijen een voor een naar binnen marcheren. De jongen was opgelucht toen ze eindelijk naar binnen mochten. Dat betekende dat hun ondeugende streek nog niet was ontdekt.
Pas toen hij in het lokaal aankwam kon hij voorzichtig wat blikken uit wisselen met zijn vrienden. Ze moesten allemaal moeite doen om hun gespannen lach in te houden. Hij zocht zijn tafeltje op met boeken en schriften en zijn inktpotje. Heimelijk keek hij naar de schroeven waarmee de schoolbanken aan de grond gepind hadden gezeten. Hun treintje was af.
De juf stond voor de klas en keek naar de timmermanszoon. Hij voelde zich ongemakkelijk worden, want ze leek niet onder de indruk van de naderende rij bankjes. Het tegendeel gebeurde zelfs: de juf liep de klas in – naar achteren waar de timmermanszoon zat – en zette haar voet dwars op de lat, waardoor de banken niet langer konden bewegen. De hele klas werd er stil van. Ergens hoorde de timmermanszoon een nerveuse lach hik. Maar de juf leek hier niet door afgeleid. Streng keek ze de jongens aan. Toen ze de stilte doorbrak vroeg ze aan Piet, een stille en verlegen jongen, om de hoofdmeester te halen.
Verlegen kwam Piet weer het lokaal binnen, op de voet gevolgd door de hoofdmeester. Nu brak het zweet de timmermanszoon uit, want de hoofdmeester was pas écht streng. ‘Meneer de hoofdmeester, fijn dat u even bent gekomen’, zei de juf vlak. ‘Ziet u deze jongens’, en ze wees naar de rij van de timmermanszoon, ‘zij willen u na de les het één en het ander uitleggen, maar beloof me om ze niet vast te spijkeren of vast te schroeven’.
Door deze spannende gebeurtenis was de ochtend zo weer voorbij. De timmermanszoon verheugde zich alweer op een avontuurlijke terugreis. Deze tocht was leuk, want ook alle fabrieken en bedrijven sloten rond die tijd voor de warme maaltijd. Alle werklieden begaven zich dus ook huiswaarts. Thuis aangekomen zou hij zijn moeder, die ongetwijfeld het eten klaar zou hebben staan, vertellen wat hij allemaal had gezien en meegemaakt vandaag. En hij moest haar uitleggen dat hij die middag later thuis zou komen… vanwege zijn straf.
De timmermanszoon bleef zijn hele leven avonturen zien in de dagelijkse gang van zaken. En ja, zo af en toe kon hij de drang om nog weer eens ondeugend te zijn niet beteugelen.
Sprookje: ‘Boerenzoon’Thema: WerkenDoor: Joske VisHoofdpersoon: Harry Wahle
Eens, lang geleden, toen het hooi op het land in balen bijeen was gebracht, keerde de zoon van de boer terug van dienstplicht. Hij woonde op een uitgestrekt land vol groene en gele akkers. Hier boerde hij op een groot stuk van dit land. De volwassen wordende zoon had tijdens zijn dienstplicht gemerkt dat hij van het werk op de akkers hield. Hij wilde niets liever dan elke dag bij het kraaien van de haan opstaan om de koeien te melken om hier vervolgens volle kaas van te maken.
De boerenzoon zocht al zijn moed bij elkaar en stapte op zijn oudeheer af met de vraag of hij het boerenbedrijf van hem mocht overnemen. Zijn oudeheer bulderde van het lachen en keek zijn nerveuze zoon aan. ‘Maar natuurlijk zoon, het is een familiebedrijf en het zal van vader op zoon worden overgedragen’.
De boerenzoon ging vol energie en werklust aan de slag. Met twintig melkkoeien, wat jongvee en het kaas maken had hij zijn handen vol. Echter niet lang nadat de boerenzoon het bedrijf had overgenomen stierf zijn oudeheer. De tijden werden moeilijker voor het gezin van de boerenzoon. Omdat er niets op papier stond, raakte de hij een groot deel van zijn land kwijt toen zijn vader overleed.
Op het kwijtgeraakte land werden verblijven gebouwd voor mensen uit de grote steden in de omgeving. Die wilden wel graag in hun vrije tijd naar het platteland komen voor de rust en de volle boerenmelk. De boerenzoon merkte al snel dat de stedelingen verzot waren op de verse voortbrengselen van het land.
Op een late namiddag kwam er een stedeling het erf van de boerenzoon op. Er ontstond een samenspraak, waarin de man op een gegeven moment zei ‘ik heb een probleem, een van mijn klanten wil dat zijn ingeslapen huisdier niet wordt afgevoerd, maar begraven.’ De boerenzoon luisterde aandachtig en zei: ‘ach, dierenarts dan bent u hier aan het juiste adres want problemen zijn er om opgelost te worden’. Zo gingen ze samen aan de slag en zochten op de boerderij een prachtige en rustige plek uit om het dier te begraven.
De man was de boerenzoon dankbaar en wilde hem geld toeschuiven voor zijn diensten. De boerenzoon was hier niet van gediend, dit was immers burenplicht. De man vertelde hem dat hij hier voor betaald kreeg, dus het was niet meer dan redelijk dit te delen. De boerenzoon kon zijn geluk niet op want zijn gezin hoefde zich een week geen zorgen te maken om het eten.
Enige tijd verstreek en wederom stond de man op het erf met de vraag of hij nog een diertje mocht begraven. Nogmaals gingen de twee mannen aan de slag om ook dit dier te begraven. Van het een kwam het ander. De dierenarts stelde voor om samen te gaan werken. ‘Maar nee’, zei de boerenzoon, ‘ik doe één ding samen en dat blijf ik samen doen, maar meer ook niet’. De nieuwsgierigheid van de dierenarts was gewekt en hij vroeg waarin hij dan samenwerkte. De boerenzoon antwoordde: ‘ik ben getrouwd met mijn vrouw.’
De boerenzoon bleef echter nadenken over hetgeen hij nu deed en over de dieren die hij had begraven voor de dierenarts. Het werk op het land begon steeds moeilijker te worden aangezien de boerenzoon maar een klein boerenbedrijf had. Misschien kon hij toch een deel van zijn land gebruiken om er dieren te begraven…
Samen met de dierenarts ging hij op onderzoek uit. Waren er nog meer dierenbegraafplaatsen in het land en waar zouden deze zich bevinden? Na dagen zoeken vonden ze een overvolle dierenbegraafplaats, ver uit de buurt van zijn land. Deze dierenbegraafplaats zag er goed verzorgd uit, keurige rijen graven en goede paden. De boerenzoon ontdekte dat de bezitter van de dierenbegraafplaats voor elk graf een som geld per jaar vroeg.
Dit kan wel wat worden, dacht de boerenzoon bij zichzelf. Het geld dat hij kreeg voor het begraven van dieren zou hij delen met de dierenarts. Na een jaar zouden de eigenaren van de dieren het graf mogen houden tegen betaling. Dit zou zijn eigen vermogen worden, het was immers zijn land.
De boerenzoon voerde zijn plan uit. Zijn land werd deels een dierenbegraafplaats. Het bleef een wringende tijd voor de boerenzoon, zouden de mensen wel willen blijven neertellen voor hun plek? Een jaar verstreek. Er lagen inmiddels tientallen dieren op het land begraven. De mensen van de streek waren blij met een plek om hun geliefde huisdieren te kunnen begraven en waar ze hen daarna ook nog zouden kunnen bezoeken. Zo geschiedde het dat het boeren steeds meer afnam en de boerenzoon meer ruimte vrij maakte voor de dierenbegraafplaats.
De boerenzoon en zijn gezin leefden lang, gelukkig en zonder zorgen over voedsel. In de tijd die volgde nam zijn zoon het bedrijf over. Zo vader, zo zoon!
Sprookje: ‘Zevenmaandskindje’Thema: TrouwenDoor: Joske VisHoofdpersoon: Martha Rueck
Er was eens een kastelein met drie dochters en een zoon. In één van de grootste nederzettingen van hun koninkrijk bewoonden zij een klein huisje wat grensde aan het café van de kastelein. Zijn middelste dochter heette Martha. Haar ijdelheid en passie vulde het vaderhart van de kastelein met liefde. Op een schemerige winteravond wandelde Martha terug van dansen en vertelde aan eenieder die het horen wilde dat ze verliefd was. Het voelde zo heerlijk, de vlinders die in haar buik aan het dansen waren. De prins op het witte paard had haar gevonden… Jan, de man van haar dromen, danste die avond de wals met haar.
Toen de kastelein hoorde dat zijn dochter de kracht van liefde voor het eerst voelde, raakte hij bezorgd. De bedachtzame kastelein liet zijn dochter daarom slechts tweemaal weeks uit met haar prins. De kastelein wist maar al te goed wat voor rotte appels zich in dit koninkrijk schuilhielden en zijn dochter wenste hij hiervoor te behoeden.
Week na week dansten de kasteleinsdochter met haar prins in de vorstelijke zaal van de dansgemeenschap. De tijd verstreek sneller dan ooit tevoren en Martha leerde haar prins steeds beter kennen. Op een namiddag, toen de zon ten volste scheen, vroeg de jonge prins de schone Martha om haar hand. Vol van liefde verloofden de twee geliefden zich. Ze gaven een mooi verlovingsfeest waaraan ze veel van hun gespaarde ruilmiddelen besteedden. Het was een pracht van een feest waarmee ze al hun vrienden en familie lieten weten dat ze elkaar eeuwige trouw en liefde wilden beloven.
Enige tijd verstreek na het verlovingsfeest en de kasteleinsdochter was nog steeds in de wolken met haar verloofde. Op een middag stond de hele familie van de kastelein op het veld te kijken naar de zoon van de kastelein. Op één van de velden die het land rijk was, waren de jongeheren als malloten een kloot achterna aan het rennen. De kastelein juichte, zijn zoon had een punt gescoord en hiermee was de wedstrijd beslist en gewonnen door hun ploeg. Ze begaven zich naar de soos om de overwinning te vieren.
Op dat ogenblik wist Martha nog van niets.
Maar wat gebeurde er? Het ene moment stond de kasteleinsdochter nog op het modderige veld en het volgende moment kwam zij bij bewustzijn op een harde, houten, plakkerige vloer. De kastelein en zijn vrouw stonden over hun dochter heen gebogen. Ze ving flarden op van een haastig en opgewonden gesprek tussen haar ouders. Ze probeerde haar blik te focussen en zich op te richten. ‘Marth, je gaat morgen in ondertrouw met Jan’, fluisterde de kastelein tegen zijn dochter toen zij hen wazig aankeek.
Het drong traag tot haar door wat er aan de hand was. Bezwijmen gebeurt niet zomaar.
Martha krabbelde gestaag weer op met de hulp van Jan die zijn hand uitstak om haar omhoog te helpen. Samen liepen ze de frisse avondlucht in. De kasteleinsdochter omvatte Jan zijn hand en sprak: ‘we zullen vlug in ondertrouw moeten lief, ik ben zwanger’. Jan staarde haar met grote ogen aan terwijl er geleidelijk een brede glimlach op zijn gezicht verscheen.
Alles werd snel geregeld en de dochter van de kastelein ging samen met haar grote liefde Jan in ondertrouw, waar zij de trouwdatum kozen voor hun grote dag. De familie ontving een uitnodiging. De bruidsjurk en een prachtig lang bruidsboeket werden geregeld en natuurlijk de stalen koetsen om hun naar het raadhuis te vervoeren.
De dagen vlogen voorbij en de dag van de bruiloft brak aan. De kasteleinsdochter zag er beeldschoon uit in haar witte trouwjurk. In de verte hoorde ze de metalen koetsen aankomen. Samen met Jan stapte ze in, overal werden kiekjes van geschoten. De hand van Jan streelde over haar buik. Hun blikken kruisten en ze wisten dat het goed was. Dit zou het leven worden waarvan ze beiden hadden gedroomd. Samen zouden ze hun eerste kind grootbrengen. Het volk sprak van een zevenmaandskind, maar
Martha en Jan spraken altijd van een voldragen kind.
De kasteleinsdochter leefde met haar Jan en hun twee dochters nog 43 jaar lang verliefd en gelukkig.
Sprookje: ‘Van hot naar her’Thema: CarrièreDoor: Joske VisHoofdpersoon: Henk Borst
In het kleine elfendorp, bij de jonge bomen, woonde Henk. Hij mocht bijna zijn vleugels uitslaan en zelf vliegen. Het was tijd de schoolbanken en inktpotten in te ruilen voor het echte werk. Zijn elfenvader wilde echter maar al te graag dat Henk, de oudste van zijn grote gezin, zou gaan werken en deed er alles aan om zoonlief hierbij te ondersteunen. Telkens als zijn vader aan hem vroeg: ‘wat ga je doen dan?’, antwoordde Henk: ‘ik weet het echt niet vader’.
Henk jokte niet als hij dit zei, want hij had werkelijk geen idee wat hij zou willen en kunnen doen. Elfen jokten nooit, dit was ten strengste verboden, dan zouden de elfenoudsten je vleugels afnemen. Een echte buitenjongen zoals vele elfen, dat was Henk wel! Dromend dacht hij na over wat hem leuk zou lijken. Buiten werken kwam elke keer weer terug in zijn gedachten. Henk ging op een gegeven moment maar aan de slag in de bloemen. Om ze zo snel en zo fraai mogelijk te laten groeien werden deze in warme glazen kassen gekweekt. Na enige tijd merkte Henk dat dit in ieder geval níet was wat hij wilde. Want dat kostte hem nooit zoveel moeite, hij wist altijd heel goed wat hij níet wilde. Wat moest hij nu? Want wat hij wél wilde… dat wist hij nog steeds niet!
Het avontuur begon toen Henk samen met zijn vader, naar de dichtstbijzijnde grote stad vloog. Spannend! Henk had hoge verwachtingen van deze enorme stad die was gebouwd rondom de oude eik. Samen met zijn vader was Henk over de weilanden gevlogen, richting deze eik die al van verre te zien was vanwege zijn grote. Nog nooit had Henk voet gezet in deze grote wirwar van elfen, geuren en gebouwen. Nu waren ze op weg naar een kantoor waar hij verschillende testen moest doen. Hij moest puzzels oplossen, knopen maken, sommen oplossen en tekenen. Henk moest werkelijk van alles en nog wat doen zodat de elfen op het kantoor konden uitvinden welk beroep het beste bij Henk zou passen. ‘Hoe kon zo’n kantoorelf mij aan de hand van zulke testjes nou laten zien waar ik goed in zou zijn’, vroeg Henk zich stilletjes af.
De laatste lichtstralen verraadden dat de dag ten einde liep en op dat moment kwamen ze met een beroepsvoorstel waarbij Henk tussen vier muren zou moeten werken. Eén ding wist hij echter zeker: binnen werken op een kantoor… hier bij de grote eik, dát was zeker niet zijn roeping. Hij deelde zijn gevoel luid en duidelijk, een ieder die het horen wilde, hoorde het zeker. De kantoorelf zei dat er nog een ander beroep was waar hij geschikt voor zou zijn: timmerman. Henk moest lachen… wat een lariekoek!
Edoch… Henk begon bij een timmerbedrijf. Bij het timmerbedrijf moest hij houten latten op elkaar stapelen. Latje voor latje ging door zijn handen en hij maakte er een sport van om zijn stapels zo hoog mogelijk te maken. Met het puntje van de tong uit zijn mond balanceerde hij het volgende latje op zijn handen. Als déze bleef liggen zou hij zijn persoonlijk record hebben verbroken. ‘O nee… niet weer’, dacht Henk. Zijn vleugels waren vermoeid en hielden het slome tempo niet langer vol, wat een windvlaag veroorzaakte. Met een luid kabaal kletterden de latjes op de harde vloer. Dromend staarde hij naar de latjes op de vloer. Potdorie… dit was saai…
Een andere bloemenkas dan? Misschien zou dat leuker zijn. Henk ging weer aan de slag en vloog met de zware planten met wortels en al heen en weer van de ene naar de andere kant van de kas. Het zweet drupte van zijn voorhoofd… wat waren die planten toch allemachtig zwaar! Bovendien kon je geen degelijk gesprek met ze voeren, ze bleven altijd stil. Henk hield van praten, maar een monoloog voeren was niet zijn aanpak. Aanspraak had hij nodig.
Henk ging werken in de tuinen van het dorp van de jonge bomen. Dit vond hij heel leuk, hier vlogen de elfen hem om de oren. Bij zijn taak hoorde echter ook het ophalen van het vuil. Dit vond Henk minder. De vuilemmers waren zwaar en stonken een uur in de wind. De geur trok in je kleren, en zelfs weken later kon hij de geur nog ruiken met zijn goede elfenneus. Henk werkte samen met een aantal andere elfen. Een van hen had de leiding, deze elf was groot, sterk en slim en vloog met krachtige slagen. De leiding gevende elf had al spoedig door dat Henk het vuil ophalen maar niets vond en beloofde hem dat als hij zou blijven dit niet langer tot zijn taak zou behoren. Henk dacht: ‘da’s mooi geregeld, hoef ik dat stinkende klusje niet meer te doen’. Het bevel om toch weer vuil op te halen, bleef echter niet lang uit. Dit vond Henk stijlloos, en hij sloeg wederom zijn vleugels uit.
Op een dag, het was grillig buiten, de wind ging hevig tekeer, ja, op die dag zag Henk zijn goede vriend Jonas langs de boom vliegen. Hij riep hem binnen, want zijn vriend had moeite met vliegen in de storm. Hij wilde hem de warmte laten voelen, en tijd om even te rusten. Jonas werkte in het kleine zorgzame dorp. ‘Henk,’ zei hij: ‘ga naar de elfenmoeder van het kleine dorp. Zij is op zoek naar iemand die de zorg voor de tuinen op zich wil nemen. Je bent daar redelijk zelfstandig wat het werk betreft en je mag veel zelf beslissen’. Dit klonk Henk als muziek in de oren. Hij verzamelde al de moed van zijn elfenteen tot het puntje van zijn vleugel bij elkaar en meldde zich bij de elfenmoeder. De elfenmoeder wilde Henk wel aannemen, maar eerst moest hij zichzelf bewijzen. Dagen en weken verstreken en Henk werkte met heel veel plezier in de tuinen. Hij had zelfs een eigen kleine kas waarin hij zelf mocht kiezen welke planten hij tot wasdom liet komen.
Eindelijk… eindelijk begon Henk te beseffen wat hij wilde; dit werk, dit wilde hij! De elfenmoeder riep Henk bij zich, en vertelde hem dat hij goed werk verrichtte en mocht blijven. Dit was het beste nieuws dat Henk in tijden gehoord had. Die nacht viel Henk tevreden in slaap. Door zijn uithoudingsvermogen en door zijn hart te volgen, had Henk zijn bestemming bereikt. Hij wenste tot zijn oude elfendag in de tuinen te blijven werken om hier een prachtig bloeiend paradijsje van te maken.
Sprookje: ‘De muzikale bij’Thema: PensioenDoor: Joske VisHoofdpersoon: Hetty Huveneers van Dijken
Door haar eigen zoemen heen hoort de snarenspeelster de noten die ze op de viool speelt. Ze zit in een van de vele kamers die de bijenkorf rijk is. Samen met haar zwerm woont ze hier. Naast haar speelt haar broer op de piano, na al die jaren is hij deze kunst zeker niet verleerd, moet ze verheugd toegeven.
Zelf speelt de snarenspeelster eveneens even mooi als vroeger. Toch had ze het korforkest moeten verlaten. Wat een verlies was het geweest toen op een zomerdag haar bijenvleugel niet wilde klapperen, waardoor ze uit de madelief naar beneden was gevallen. Ze viel op haar bijenpoot waardoor deze zodanig beschadigd was dat ze geen lange vioolstukken meer kon spelen. Ze miste het spelen voor de bijen, ze miste dat ze hen kon laten genieten van de klanken van de muziek. Nog niet zo lang speelt ze weer korte stukken met haar broer, of soms zelfs solo. Dit deed ze voor kleine groepjes, vergeleken met de grote publieken die zij gewend was, stelde dit natuurlijk niets voor. Het ging haar om het spelen, het spelen deed haar hart goed.
De snarenspeelster droomde in gedachten weg naar vroeger en hoe haar leven verlopen was. Als jonge bij had ze in de korf een raat gedeeld met haar ouders. Als ze uit de bijenschool kwam waar ze leerde hoe ze honing moest maken, verheugde zij zich op haar thuiskomst. Het huis werd dan gevuld met muziek. Zij en haar moeder speelden in duo op de viool en haar broertje speelde op de, voor hem, grote piano. Het klonk prachtig, het was prachtig. Van moederbij mocht ze naar het jeugdorkest, hier moest ze een kort optreden geven om te laten zien wat ze in zich had. Gelukkig haalde de snarenspeelster deze test op het nippertje.
Ze dacht met plezier terug aan een bijzonder optreden van het jeugdorkest. Hiervoor had ze moeten afreizen naar de bijenkorf aan de andere kant van het blauwe glinsterende water. Om hier te komen reisden de bijen mee op de rug van enkele mussen, anders was het te ver voor hun kleine vleugels. In haar ene poot hield ze de viool en met de andere hand moest ze zich stevig vasthouden aan de veren van de mus. Na een poos vliegen liet de begeleider van het kinderorkest weten dat ze er bijna waren. Op dat moment lieten alle bijtjes los om het laatste stukje zelf te vliegen. Het was heel spannend. Nog nooit waren ze zo ver van hun korf geweest, nog nooit hadden ze meegevlogen op de rug van een mus. Extra spannend was het omdat hun ouders nog wel thuis waren. Het was zelfs zo speciaal dat haar buren een voorraadje van hun zoetste honing hadden meegegeven, met de vraag of ze voor hen wilden proeven van alle andere soorten honing die ze zou tegenkomen.
Dit gebruik om de honing te proeven bij andere korven hield ze erin toen ze na het jeugdorkest in het grote korforkest was gaan spelen. Oh, de gedachten hieraan vrolijkte de oude snarenspeelster helemaal op. Ze was hiervoor uitgenodigd omdat haar vioolspel zo prachtig werd gevonden . In dit orkest speelde bijen uit verschillende korven die bij hun boom in de buurt hingen. Ze speelden veel, oefenden veel. Dit was haar werk geworden, ze hield zich niet bezig met honing maar om de woorden van muziek te verspreiden. Het uitje met het jeugdorkest naar de andere kant van het glinsterende water was nog maar het begin geweest van dit grootse avontuur, met het grote orkest ging ze zelfs nog verder! In plaats van met de mussen vlogen ze mee met de grote krachtige meeuwen over de donkerblauwe rusteloze zee.
De bijen van haar korf dachten dat het een en al fuiven was bij de reizen van het grote korforkest, maar zij zagen niet hoe hard er gewerkt moest worden. Bij het ochtendgloren bespeelde de snarenspeelster de viool, nog voor ze met de mussen of meeuwen vertrokken naar de volgende korf. Bij elke korf stond er een nieuw optreden gepland, waarvoor de bijen van het orkest samen moesten repeteren. Elke avond traden ze op, voor een groot zoemend publiek. Soms speelden ze zelfs voor de bijenkoninginnen van verschillende korven. Het orkest kreeg vele keren een waanzinnig applaus, de snarenspeelster herbeleefde hoe goed dit voelde en nooit verveelde. Ja, ze had veel gezien van het land en van andere korven, ze had veel soorten honing geproefd maar ze was altijd het drukst in de weer geweest met haar grote liefde, de viool.
Toen ze haar broer de laatste noot van het muziekstuk hoorde spelen, was ze direct weer terug in de realiteit. Ze speelde niet langer voor het korforkest. Vlak na haar ongeluk op de madelief had ze lange tijd niet gespeeld. Vreselijk vond ze het dat ze een stuk niet helemaal kon afmaken. Dat ze de viool hierdoor zo weinig bespeelde… Langzaam leerde ze om te gaan met het feit dat ze niet langer volledige stukken kon spelen. En moest je haar nu zien! Ze speelde samen met haar broer, en het klonk prachtig. Ze speelden korte stukken en haar broer ging over in een solo, opdat zij kon rusten. Daarna voegden ze weer samen, en sloten als duo af. Als je voorbij je gebreken kijkt, is er nog zoveel meer te ontdekken en te beleven, dacht de snarenspeelster bij zichzelf. Spelen op de viool heeft haar altijd gelukkig gemaakt, en zal dat de jaren die komen gaan blijven doen.
Sprookje: ‘Zwarte raaf’Thema: AfscheidDoor: Joske VisHoofdpersoon: Koos van Bohemen
De oude man keek vanuit het bed naar buiten. Hij hoorde iets ritselen in de struiken voor de boerderij. Vast weer een muis die een hapje hoopte te verschansen in het donker van de nacht. Onverhoeds echter verscheen er een zwarte raaf voor het raam. De man moest denken aan de laatste keren dat hij de zwarte raaf had gezien. Dat was tijdens de trieste gebeurtenissen rond dood van twee van zijn kinderen. Eén van zijn kinderen had het leven nooit mogen aanschouwen en een zoon was op jonge leeftijd ernstig ziek geworden en gestorven. De oude man keek richting het raam waar de raaf zojuist gezeten had.
Niet lang geleden was zijn vrouw ziek geworden. Ze had een verdachte plek op haar lichaam ontdekt en weigerde lange tijd de gang naar een geneesheer. Sindsdien vocht ze elke dag voor haar leven. Ze weigerde om ziek te zijn, en wilde zich groot houden voor anderen. Sterk als ze was, wilde ze haar man blijven helpen in het huis en gewoon mee naar de markt om het eten in te kopen. De geneesheer had alles gedaan wat in zijn vermogen lag om haar te helpen, maar het mocht niet baten.
Nu lag hij hier met zijn vrouw naast zich in bed. Hij keek nogmaals naar buiten en zag de raaf op een tak vlakbij het raam zitten. Eerder die avond was de man nog naar de kerk geweest om zijn zoon en diens vrouw daar te ontmoeten. Hij had hen gevraagd de volgende morgen langs te komen. Ook voordat de zwarte raaf verscheen wist de oude man dat er iets niet in de haak was.
De man knipte de lamp naast het bed uit en legde zijn hoofd op het kussen. In het holst van de nacht schoot hij echter wakker. Hij knipperde met zijn ogen en zag een schemerig licht uit de gang komen. Hij zwiepte zijn benen uit bed. Toen hij eenmaal naast zijn bed stond, voelde hij al aan dat het mis was. Hij begaf zich in de richting van het licht en zag zijn vrouw daar op de vloer liggen. Het leek of ze in diepe slaap was. De rest van de nacht verliep voor hem als in een roes.
De morgen brak aan. De man werd voor de moeilijke keuze geplaatst of er nog ingegrepen diende te worden of niet. Een keuze voor dood of leven… Als ze ooit nog bij zou komen uit haar diepe slaap, had de geneesheer hem uitgelegd, dan zou ze niets meer kunnen. De vrouw die altijd zo actief was en de klankkast van hun huis was, zou dat niet langer kunnen zijn. ‘Dokter’, zei de man, ‘ze is altijd ijverig geweest en had altijd wat te doen, als ze nu als een wrak in een stoel moet hangen, laat haar dan in vredesnaam gaan’. Nadat hij deze woorden gesproken had, keek de man naar buiten en zag nog net de zwarte raaf wegvliegen. Die had zijn boodschap hier gebracht en ging nu heen… gereed voor een volgende missie. De man vroeg zich even af wie de volgende zou zijn die door de zwarte vogel zou worden bezocht. Deze gedachte stemde hem echter niet gelukkig en hij zette hem direct weer van zich af.
Hoe moeilijk het besluit ook was, hij wist dat dit de juiste weg was geweest.
Na de dood van zijn vrouw wilden zijn kinderen hem graag helpen met zaken die in het huis gedaan moesten worden. Al gauw pakte de man dit zelf op. ‘Het leven gaat door’, zei de man tegen zijn kinderen. Een van zijn kinderen kwam op een nieuwe gedachte en zei: ‘Pap, wat heb je altijd al graag willen doen?’ De man sloot zijn ogen en zei: ‘Ik zou over de oceaan willen reizen, voor een bezoek aan mijn broers en zussen’. En zo geschiedde dat de man samen met zijn dochter de tocht over de oceaan aanging en op bezoek ging bij zijn geliefde familie, die hij in lange tijd niet meer in de armen had kunnen sluiten.
Enkele jaren later lag de oude man zelf ziek in bed. Hij keek uit het raam op zoek of hij wellicht een schim van de zwarte raaf zou ontwaren, maar de raaf verscheen niet. Dagen verstreken en wonderwel voelde de man zich met de dag aansterken. Alle dagen van hard werken op het boerenland, en het verzorgen van het vee, waren kennelijk goed geweest voor zijn lichaam. Dat bleek wel tegen een stootje te kunnen.
Sinds de dood van zijn vrouw heeft de man de zwarte raaf niet meer gezien. Hij probeert zo min mogelijk aandacht te geven aan de gedachte dat de zwarte raaf weer zou kunnen komen opdagen, want het is het leven dat aandacht behoeft. Het is niet nodig om bang te zijn voor de komst van de zwarte raaf, maar belangrijker om je zegeningen te tellen zolang je kunt. De man was blij met de jaren die hij nog ‘toe’ heeft gekregen en leefde nog lang en gelukkig omringd door de warmte en de liefde van zijn familie.